Lucky Fonz III‘Ik word later een groot muzikant’, schreef Lucky Fonz III in zijn jaarboek. Maar eigenlijk was dat bluf. Pas in zijn studententijd pakte hij voor het eerst een gitaar op. Om meisjes te versieren. Muziek is nog altijd het middel, niet het doel. Lucky Fonz wil zijn publiek op honderd manieren raken.

 

Mijn piano ken ik al sinds mijn geboorte. Ik heb hem waarschijnlijk al gehoord toen ik de buik van mijn moeder zat. Het is een Schimmel piano, de eerste grote aankoop die mijn vader deed toen hij ging samenwonen met mijn moeder. Ik heb babyfoto’s waar ik op dat ding sta te rammen.

Het moment dat ik gitaar wilde spelen weet ik nog goed. Ik zat op het strand, en daar zat een jongen, zo’n mooi-boy, gitaar te spelen. Die jongen kreeg alle aandacht van de meisjes. Ik dacht: “Als ik nou gitaar leer spelen, krijg ik al die meisjes.” Vlak daarna ging ik naar Edinburgh, waar ik de folkwereld leerde kennen. Ik hoorde daar voor het eerst een taal die ik mijn hele leven al sprak. Een heel andere manier van muziek maken. Je moet eerst een persoonlijke relatie met muziek hebben gevormd voordat je zelf met muziek mensen kunt beroeren.

Ik denk wel eens, als ik het had kunnen zeggen, had ik het niet hoeven zingen. Muziek is voor mij de manier om mezelf te onderzoeken. Ik ontdenk altijd weer iets nieuws. Liedjes schrijven is voor mij een proces waarbij iets wat eerst ontzichtbaar was, opeens hoorbaar is gemaakt.

Thuis speel ik nooit mijn eigen muziek. Ook niet voor mijn vriendin. Dat vind ik te emotioneel. Daar word ik soms een beetje shaky van. Op het podium vind ik het juist interessant om het over die heel emotionele dingen te hebben. Dan krijgt het ook een eigen ritme. Het krijgt een functie, een doel. Op het podium gaat die kist van emoties open.

Mensen komen naar een show om hun eigen relatie met de muziek te vieren. Maar ook om samen te zijn, om een soort gezamenlijke ervaring te hebben. Het heeft iets heel krachtigs als mensen die elkaar niet kennen, reageren op precies hetzelfde. Al die mensen hebben een kaartje gekocht en kennen elkaar niet. En opeens staat er vijfhonderd man zich allemaal op hetzelfde punt te concentreren. Dat vind ik zo magisch. Gedeelde aandacht is de manier om de ruimte tussen mensen te laten verdwijnen.

Jan De Smet en ik weten zondag niet van elkaar wat we gaan spelen. Jan had het idee om een show te doen waarin we om en om een liedje zingen. We gaan proberen liedjes aan elkaar te koppelen en zo een verhaal te vertellen. Dat is best eng. Ik ben normaal heel erg scripted, wil graag de controle houden. Het wordt een experiment. En als dat ergens kan, is het in de Roode Bioscoop.

Theater de Roode Bioscoop is zo’n intieme plek. Het gaat je daar niet lukken om er als een robot bij te staan met een soort gladde, perfect in elkaar gestoken show. Het is bijna alsof je alleen voor je vriendin speelt. Je kunt mensen deelgenoot maken van het proces. Ze zullen ook mijn stress zien. Dat draagt alleen maar bij, dat is leuk. En ook eng. Het is een beetje buiten mijn comfort zone.

Ik ben geen instrumentalist, ik ben eigenlijk niet eens echt een muzikant in de traditionele zin. Ik heb geen romantische verhalen over mijn gitaar. Voor mij is het gewoon een plankje met wat draden erop. Ik ben niet geïnteresseerd in de honderd manieren waarop je een gitaar kunt bespelen. Maar ik ben wel geïnteresseerd in de honderd manieren waarop je het publiek kunt bespelen. Dat heeft wel nogal wat implicaties, het is bijna een seksuele metafoor. Want dan zeg je dat het publiek bespeelt wil worden, door je geraakt wil worden. Eigenlijk is het publiek mijn belangrijkste instrument.

DIT INTERVIEW VERSCHEEN EERDER IN DE SERIE DE RAZENDE REPORTER VERLEIDT OP DE WEBSITE VAN THEATER DE ROODE BIOSCOOP